Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Israel was den HEERE een [5]heiligheid, de eerstelingen Zijner inkomste; allen, die hem [6]opaten, werden [7]voor schuldig gehouden; [8]kwaad kwam hun over, spreekt de HEERE. 5. Van Hem tot Zijn volk geheiligd en van alle andere volken afgezonderd; gelijk de eerstelingen der vruchten Hem geheiligd waren. Zie Ex.19:4,5,6. 6. Dat is, zochten op te eten, dat is, te verderven, die Hem leed deden; verg. Neh.6:9; Ps.14:4, en Ps.79:7. 7. En als zodanigen gestraft; gelijk de volgende woorden verklaren. 8. Te weten, der straf; dat is ellende verderf; gelijk gebleken is aan de Egyptenaars, Amelekieten, de koningen Sihon en Og, Midianieten en Kanaanieten.